
Zodra ons geld wordt geboden om iets te doen, wordt onze intrinsieke motivatie minder.
In mijn verdieping naar circulaire economie, schreef ik vorige week over de homo socialis dat een veel beter beeld geeft van de mens dan de homo economicus.
Een homo economicus handelt calculerend, en zou alleen iets doen als daar een directe financiële prikkel aan ten grondslag zou liggen. Door dit beeld is de lineaire economie gericht op het geven van financiële prikkels, om mensen in actie te krijgen. Prijzen zijn belangrijk. Toen Malawi, Oeganda, Lesotho, en Kenia schoolgeld afschaften, gingen veel meer meisjes naar school en kregen dus eerlijkere kansen in hun verdere leven. Ook statiegeld blijkt een financiële prikkel te zijn, waardoor mensen eerder geneigd zijn hun afvalproducten (zoals plastic flessen) gescheiden in te leveren.
Maar geld is niet de enige prikkel waardoor mensen in actie komen. Raworth noemt in haar boek ‘De Donut Economie’ minimaal zeven voorbeelden waaruit blijkt dat een financiële prikkel niet altijd nodig is om mensen iets te laten doen. Sterker nog, wanneer mensen geld wordt geboden om iets te doen, lijkt de intrinsieke motivatie om datgene te doen minder te worden. Die zeven voorbeelden zijn allemaal gebaseerd op wetenschappelijke onderzoeken.
Richard Titmuss vergeleek bloeddonatie in de VS (waar bloeddonoren worden betaald) met bloeddonatie in Groot-Brittannië (waar het vrijwillig gebeurt). Uit zijn onderzoek blijkt dat in Groot-Brittannië meer en gezonder bloed wordt gedoneerd.
In 2005 in Colombia kregen arme gezinnen geld (ongeveer 15 euro per maand) als hun kinderen minimaal 80% van de tijd naar school ging. Uit het onderzoek bleek dat de kinderen uit gezinnen die meededen met het onderzoek inderdaad vaker naar school gingen. Echter bleek ook, dat uit gezinnen waarvan 1 kind wel en 1 kind niet was geselecteerd voor het onderzoek, het kind dat niet was geselecteerd juist minder vaak naar school ging. Het negatieve effect bleek veel sterker dan het positieve effect.
Om het lezen te stimuleren, kregen kinderen in Texas twee dollar per gelezen boek. Het lezen ging inderdaad omhoog, maar de zorg was natuurlijk dat de intrinsieke motivatie voor lezen onder kinderen – of later in hun leven – afnam.
In de jaren negentig op een kinderdagverblijf werd een lage boete ingevoerd voor ouders die hun kinderen te laat ophaalden van het kinderdagverblijf. Wat bleek? Door deze boete werden kinderen juist later opgehaald. Eventuele schuldgevoelens werden uitgewist. De boete werd gezien als een klein bedrag voor extra zorg. De markt had het sociaal contract uitgegomd.
Bij een online onderzoek werd deelnemers gevraagd om zich voor te stellen dat ze behoorden tot een van de vier huishoudens die kampten met een gebrek aan water. Van belang was dat de ene helft werd aangesproken als ‘consument’ en de andere helft als ‘persoon’. Uit het onderzoek bleek dat degenen die als ‘consument’ werden aangesproken, zich minder persoonlijk verantwoordelijk voelden om actie te ondernemen dan degenen die aangeduid werden als ‘personen’.
In dorpen rondom de Tanzaniaanse stad Morogoro was van de inwoners die betaald kregen 20% minder bereid om gras te maaien en bomen te planten, dan de inwoners die gevraagd werden dit vrijwillig te doen. De betaalden inwoners klaagden dat ze het bedrag te weinig vonden. De vrijwilligers voelden zich juist voldaan, omdat ze het gevoel hadden dat ze iets nuttigs deden.
In het kader van een bosbeschermingsproject in Mexico kregen boeren contant geld als ze zouden afzien van het kappen van bomen, jagen, stropen of het uitbreiden van hun veestapel. Naarmate het project vorderde, bleken de boeren hun motivatie meer in financiële termen te beschrijven en bleken ze minder intrinsiek gemotiveerd te zijn. In andere dorpen, waar die financiële prikkel niet werd gegeven, waren boeren aanvankelijk moeilijker te motiveren, maar bleven ze op de langere termijn wel intrinsiek gemotiveerder.
Uit al deze voorbeelden blijkt dat geld de intrinsieke motivatie van mensen niet versterkt, maar verdringt. Een financiële prikkel holt sociale normen uit. Het lijkt of de introductie van geld onze achting voor de natuur significant verandert.
Dit is een heel belangrijke observatie van Kate Raworth (en veel van haar collega’s). Deze vraag is ook relevant in het kader van circulair bouwen. Soms wordt gezegd dat circulair bouwen nog te duur is. Bijvoorbeeld:
Nieuwe materialen zijn nog altijd duurder dan gebruikte materialen. De overheid zou bijvoorbeeld meer belasting moeten gaan hebben over het maken en kopen van nieuwe materialen.
Het ‘schoonmaken’ van gebruikte materialen kost veel tijd (bijvoorbeeld het uittrekken van spijkers uit hout, schuren van hout, etc). Dat kost veel geld. Arbeid zou goedkoper moeten worden.
Het toepassen van gebruikte materialen op de bouw kost meer tijd dan het toepassen van nieuwe materialen. Gebruikte materialen zijn vaak net niet op de juiste maat en moeten bewerkt worden.
Ik hoor mensen uit het werkveld vaak zeggen dat als de overheid niet iets doet om de materiaalprijzen van gebruikte materialen goedkoper te maken (of de prijzen van nieuwe materialen duurder), nooit een echte omslag naar circulair bouwen zal worden gemaakt.
Mijn vraag op basis van dit artikel is of dat inderdaad geval is. Is inderdaad een financiële prikkel nodig om de omslag te maken naar circulair bouwen? Of zou deze financiële prikkel juist de sociale norm en het besef dat we goed voor de aarde moeten zorgen uithollen? Wordt met die financiële prikkel ons schuldgevoel uitgewist?
Ik heb zelf ook geen antwoord, maar het is wel een relevante vraag die naar mijn mening te weinig gesteld wordt.
BRON: Raworth, K., (2017). Donut Economie. In zeven stappen naar een economie voor de 21e eeuw. (Originele titel: Doughnut Economics. Seven Ways to Think like a 21st-century Economist). Amsterdam, Nieuwe Amsterdam.